Verschijningen te Serednje (Oekraïne), Rusland


1954 - 1955

Serednje, een dorpje aan de voet van de gelijknamige berg, ligt in de westelijke Oekraïne, ongeveer langs de (denkbeeldige) lijn die Warschau met Odessa verbindt en op het snijpunt van deze lijn met die welke Kiev in Rusland met Cluj in Roemenië verbindt. Het dorpje ligt in het dal van het riviertje de Kalush, een van de talrijke zijrivieren van de Dnjestr. Het districtscentrum van de streek waartoe Serednje behoort, is de plaats Novo Ušica, gelegen tussen Kamenetz-Podolsk en Vinniza. Novo Ušica ligt ongeveer 20 kilometer ten noorden van Serednje. De streek, waartoe Serednje behoort, behoorde na de Eerste Wereldoorlog enige tijd tot Polen, maar bij het begin van de Tweede Wereldoorlog werd hij weer bij de Oekraïnsche Sovjetrepubliek ingelijfd. De gehele Oekraïne werd al in het jaar 1037 door Koning Jaroslav de Wijze tezamen met alle geestelijke en wereldlijke Rijksgroten onder leiding van de Metropoliet van Kiev op een bijzondere wijze aan de Moeder Gods toegewijd, waarbij Zij werd uitgeroepen tot “Koningin van het Land en Beschermster (Pokrowa) van het volk”. De Oekraïne wordt wel genoemd “Maria’s Oostelijke Bruidsschat”.

De Oekraïne is een van de delen van het Orthodoxe Oosten, waar de beweging tot hereniging met de Kerk van Rome al eeuwen aan de gang is, maar telkens weer verstoord wordt. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de vorige eeuw, toen het grootste deel van dit gebied weer onder de Russische soevereiniteit kwam en, via afvallige geünieerde priesters (die het pauselijk gezag erkennen, de hereniging met Rome weer ongedaan werd gemaakt. Na de Tweede Wereldoorlog werd tijdens de “synode” van maart 1946 de hereniging van de Oekraïners met de Kerk van Rome opnieuw opgezegd en werd het land weer met de “Russische Moederkerk” verenigd. Er waren toen vier, met Rome geünieerde, bisschoppen. Zij werden gearresteerd en met hen talrijke priesters, kloosterlingen en ook leken. Sindsdien bestaat er officieel geen met Rome herenigde Kerk meer in de Oekraïne.

Tegen deze achtergrond dient men de boodschappen en verschijningen van de Heilige Maagd Maria te zien, die zich in de jaren 1954-1955 in Serednje voordeden. Zij begonnen in december 1954 en het is goed, daarbij te bedenken, dat toen juist het “Mariale Jaar” ten einde liep, dat Paus Pius XII op 8 december 1953 liet “inluiden” en dat tot eind 1954 zou duren. Men zal begrijpen, dat deze gebeurtenissen in Serednje niet gemakkelijk naar het Westen doordrongen. Communistische kranten en tijdschriften tonen uiteraard nog minder belangstelling voor bovennatuurlijke manifestaties, dan die in het christelijke Westen verschijnen. Men was dus aangewezen op wat in het Westen levende Oekraïense ballingen van hun landgenoten ter plaatse daarover vernamen. De hoofdzaken waren echter toch al na enkele jaren bekend, getuige bijvoorbeeld een artikel, dat in juni 1958 verscheen in het toenmalige Weekblad van het Aartsbisdom Utrecht, “Omhoog”. Daarin wordt niet alleen verteld van de verschijningen, maar ook gezegd, dat een afbeelding van de Heilige Maagd Maria, zoals Zij in Serednje verschenen was, gepubliceerd was in het in Toronto verschijnende blad voor de Oekraïense katholieken, “Nasja Meta” (Ons Doel). Sinds enige tijd is een vollediger verslag van de gebeurtenissen in Serednje beschikbaar gekomen. Het werd in Toronto gepubliceerd in het tijdschrift “The Light” van de Paters Basilianen. Het is ontleend aan een brief die door bevoegde personen uit de Oekraïne werd geschreven en naar het Westen verstuurd werd. Om begrijpelijke redenen worden er daarom ook geen namen in genoemd. Men vindt vertalingen van dit artikel in The Light thans - voor zover ons bekend - in “De Bode van het Nabije Godsrijk” (red. L. Wyckens te Loppem (Be1gië) 3e jrg. no. 7, december 1971; in “Vers Demain” (Canada) juli-augustus 1972 en in “Das Zeichen Mariens”, 6e jrg. no. 5, sept. 1972 (Zwitserland).

Wat de data betreft, waarop de verschijningen plaatsvonden het volgende. De Kerk in de Oekraïne houdt de Juliaanse kalender aan, die 13 dagen op onze Gregoriaanse kalender achter loopt, evenals de Griekse Kerk. Zo wordt dus in de Oekraïne de Feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria gevierd op 8 december, maar dan is het bij ons al 21 december. In het verslag van de gebeurtenissen is zoveel mogelijk de Westerse kalender aangehouden.
Thans volgt het artikel uit The Light, hier in vertaling weergegeven:

  • De verkregen informaties betreffende de verschijningen in de Oekraïne zijn ontleend aan een brief, geschreven door een verantwoordelijke persoon, die aan de andere kant van het IJzeren Gordijn woont. De kerkelijke autoriteiten in de Oekraïne zijn, met het oog op de inmenging van de zijde van de regering, niet in staat een onderzoek uit te voeren.

  • De verschijningen vonden plaats in de jaren 1954-1955. Het lijdt geen twijfel of de Sovjet-Unie is op de hoogte van de wonderbare gebeurtenissen in Serednje. Al in het jaar 1959 is de communistische pers tegen de gelovigen uitgevaren, die de plaats van de verschijningen bezochten. De communistische pers verklaarde o.a.:
    “Het zijn de priesters die het wonder van Serednje hebben georganiseerd en een "wonderbare" bron, die zich daar bevindt, als “heilig” hebben uitgeroepen. De gelovigen zijn begonnen hier bij elkaar te komen en de geüniëerden van het land verspreiden actief een nationalistische antisovjet-propaganda".

  • De persoon, die de verschijningen zou hebben gehad, was een meisje dat in 1954 twintig jaar oud was en Hanoesja (Anna) heette. Hieronder volgt het verhaal, zoals dit door haarzelf verteld wordt.

Eerste verschijning:

“Op 20 december 1954 (7 december in de Oekraïne) woonde ik in de parochiekerk van het dorp Serednje, in het Westen van de Oekraïne, niet ver van Kalush, de Heilige Mis bij. Ik bad mijn Rozenkrans voor diverse intenties. Kort voor de consecratie verloor ik de draad van mijn gedachten bij mijn gebed en het drong tot mij door, dat ik niets meer zag, noch het altaar, noch de priester, noch de mensen die in de kerk waren. Alles was voor mijn ogen verdwenen. Voor mij zag ik de berg van Serednje op de plaats waar zich de bron bevindt en het water te voorschijn komt. Ik had die plaats nog nooit eerder gezien. Ik zag ook de Heilige Maagd voor mij staan. Zij droeg een wit kleed en daarover een brede blauwe gordel van stof. Twaalf sterren vormden een krans om Haar hoofd en straalden hun licht, omhoog naar de hemel. Zij droeg geen schoeisel en Haar voeten waren wit als sneeuw. Het was onmogelijk Haar glans en schoonheid te aanschouwen. Zij strekte Haar handen uit, waarmee Zij de schoonheid van de genade van God tot uitdrukking bracht. Terwijl Zij Haar blik op mij vestigde, zei de Onbevlekte Maagd met een stem vol droefheid tegen mij:

  • Mijn dochter, mijn dochter, mijn dochter! Je ziet het grote aantal genaden dat Ik draag, en toch ben Ik niet in staat, deze af te geven. Een groot aantal van Mijn zonen en dochters hebben zich immers van Mij afgewend en vragen niet meer om Mijn genaden. Het is het Jubeljaar te Mijner ere en vurig verlang Ik, de arme zondaars te helpen. Het grote onheil is immers nabij, zoals in de tijd van Noach. De mensen zullen worden vernietigd, niet door het water maar door het vuur, omdat zij tegen God hebben gezondigd. Vanaf het begin van de wereld waren de mensen nog nooit zo diep gezonken als nu. Dit is het tijdperk van het rijk van Satan. Ik zal op deze berg blijven; van hieruit overzie Ik het heelal. Ik zie veel zondaars en door het water dat uit de bron stroomt, zal Ik Mijn genaden uitdelen.
    Iedereen, die hier komt in een geest van boetvaardigheid om zijn zonden en in geloof van dit water drinkt, zal naar ziel en lichaam gesterkt worden en zal niet sterven als de catastrofe losbreekt.”

De Heilige Moeder van God verlangde daarop, dat een grot zou worden ingericht op de plaats waar Zij stond en dat daarin een beeld zou worden geplaatst van de Onbevlekte Ontvangenis, zodat de mensen zouden weten, waar Zij was verschenen. Vervolgens vroeg Zij, een bronbekken gereed te maken, waarvan men het water zou kunnen wijden en Zij beval, dat een katholiek priester uit de Oekraïne in het geheim deze bron op het Feest van de Onbevlekte Ontvangenis zou zegenen. Aan het einde van het visioen ontwaakte ik als uit een droom. Ik voelde mij of ik al in de hemel was en al het andere niet meer van belang was. Mijn hart was als het ware ondergedompeld in een vlam van liefde en ik voelde mij alsof ik door vurige tongen omgeven was. Ik had de indruk dat de hele wereld naar mij keek. Tranen sprongen in mijn ogen en ik zou zeker gestorven zijn, als er geen hulp van God gekomen was.
Later beklom ik de berg Serednje en ging naar de plaats van het heiligdom van Onze Lieve Vrouw. Daar bewees ik Haar de eerste eer. Vervolgens klom ik verder omhoog naar de plaats waar Zij was verschenen. Zij is het Altaar, het Tabernakel, de Poort van de Hemel.

Opnieuw knielde ik neer om Haar te eren en kuste ik de plaats waar Zij gestaan had. Neergeknield begon ik te bidden. Ik vroeg Jezus om vergiffenis en ik vroeg de Heilige Maagd, mij te helpen bij het geven van eerherstel voor de beledigingen en beschimpingen, voor de lauwheid, het ongeduld en de kilheid, waaraan een groot gedeelte van de mensen lijden, die in de dienst van God staan. Ik bad ook voor hen die de Katholieke Kerk verlaten hadden en ik vroeg om vergeving voor alle zonden, die ik in gedachten, woorden en werken had gedaan. Ik smeekte de Onbevlekte Ontvangenis, Zich te ontfermen over die priesters die van het geloof waren afgevallen en hen terug te brengen naar de schaapsstal van de Ware Kerk tot heil van de zielen. Ik zag dat daaraan een dringende behoefte bestond; vandaar mijn gebeden voor die intenties.

Er was op dat moment niemand bij mij. Er waaide een lichte bries en ik voelde de zandkorrels tegen mijn gezicht waaien. Ik hoorde het ruisen van het wateren en via dit water stroomden de gaven van de Heilige Geest over in mijn ziel. Mijn hart rustte als een schip in de haven van de goddelijke Liefde. Ik voelde hier de aanwezigheid van God, van Zijn Majesteit en Schoonheid in een engelachtige en geestelijke sfeer. Ik begreep niet, wat er met me gebeurde, maar het lukte mij niet, me te ontrukken aan deze heilige plaats. Toen ik tenslotte toch de berg afdaalde, voelde ik mij licht van ziel en vrij, alsof ik door iemand op de armen werd gedragen. Vanwege het Feest van de Onbevlekte Ontvangenis begaf ik mij naar de kerk om de pastoor op te zoeken en hem van de ontvangen instructies op de hoogte te brengen, die mij door de heilige wil van God geopenbaard waren. Ondertussen voelde ik mij helemaal niet goed en ik vroeg mij af, hoe de priester het zou opvatten wat ik hem te zeggen had. Ik offerde de Heilige Mis en de Communie op met mijn gebeden om van de Heilige Maagd de genade af te smeken, dat het hart van deze priester open zou staan voor Gods bedoelingen. Na de Heilige Mis verzocht ik de priester, of hij de bron op de aangewezen plaats wilde zegenen. Hij antwoordde echter dat hij tijd nodig had om de zaak rijpelijk te overwegen en dat hij raad wilde inwinnen en hij vroeg mij, terug te komen.

Toen ik terugkwam regende het en de grond was erg modderig. Ik was bang dat regen en modder de hele zaak zouden kunnen verijdelen. Toen ik de priester zag, vroeg ik hem of hij de bron wilde zegenen. Hij antwoordde: “Ik zal er heengaan en het water zegenen, maar zeg me, waar de bron zich bevindt.” “De bron ligt op de Serednje-berg; ik zal U begeleiden.”
De pastoor vroeg, of er nog andere mensen bij aanwezig zouden zijn. Ik antwoordde, dat er twee priesters bij aanwezig zouden zijn en een erewacht van zestien betrouwbare mensen met verantwoordelijkheidsgevoel. De pastoor meende dat de beste tijd voor de zegening van de bron zou zijn ná de Heilige Mis op de feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis, omdat het Heilig Jaar, dat wij toegewijd hadden aan de Onbevlekte Ontvangenis van Maria nu spoedig ten einde liep. De pastoor had mij dus geloofd en zou dus het gedane verzoek inwilligen.

Op de morgen van het Feest was het duidelijk, dat het een mooie dag zou worden. Na de Heilige Mis vroeg men zestien mensen een erewacht te vormen, zonder dat zij er een vermoeden van hadden, wat voorgevallen was. Tevoren was men er al toe overgegaan, op de berg Serednje de grot te versieren en in de grot was een beeld van de Onbevlekte Ontvangenis geplaatst.
Na de plechtigheid in de kerk begaf de priester zich naar de berg, vereerde er de Heilige Moeder Gods en verzocht, hem de juiste plaats te wijzen waar de bron gezegend diende te worden. Daarop vond de zegening plaats, tot grote vreugde van de getuigen, die waren uitgekozen om de plechtigheid bij te wonen.

Korte tijd nadat de priester was heengegaan, kwamen twee andere priesters op die plaats aan. Een van hen was een katholieke priester uit de Oekraïne en de andere was er een van de Latijnse ritus. Zij brachten het Allerheiligste mee, dat vóór het beeld werd neergezet, als werd het bij wijze van spreken, in Haar armen gelegd. De priester uit de Oekraïne hield een mooie toespraak. Daarop zong men een “Moleben” (loflied) ter ere van de Heilige Maagd en na de litanie werd het volk met het Allerheiligste gezegend en zong men het lied “Mnohaya Lita” (vele jaren) voor de Paus, voor de geestelijkheid en voor het volk. Na de plechtigheid werd biecht gehoord en werd de Heilige Communie uitgedeeld.

Tweede verschijning (De berg in het licht):

Plotseling ontlaadde zich een onweer, dat nergens vandaan gekomen scheen te zijn. Men stelde vast dat deze bui zich beperkte tot de berg Serednje, terwijl de lucht boven de rest van het gebied helder bleef. De wind blies de kaarsen uit; de aanwezigen kregen zand en stof in de ogen en in hun gezicht door de wind. Twee andere personen, die op de plaats van de plechtigheid aanwezig hadden moeten zijn, waren door bepaalde oorzaken te laat gekomen. Beiden kenden de plaatselijke toestand zeer goed, maar waren toch niet in staat om de goede weg te vinden vanwege de wolken die rond de berg hingen. Onverrichterzake moesten zij naar Dubowetz terugkeren, waar zij onder de borstwering van een omheining gingen zitten en zich het hoofd braken, in een poging om te begrijpen, waarom zij de bron van de Serednje-berg niet hadden kunnen bereiken.

Diezelfde avond, tussen 6 en 7 uur, na de vespers van het Feest van de Onbevlekte Ontvangenis, leek de hele Serednje-berg door een geheimzinnig licht verlicht. Vanuit de verte leek het wel, of er een heel dorp in brand stond, maar als men dichterbij kwam, bemerkte men helemaal geen vlammen. De hele berg leek te zijn gedompeld in gouden kleuren en daarmee te zijn verlicht en daarboven straalde de heldere hemel. In de verte hoorde men koren van Engelen zingen. De Heilige Geest had deze plaats verlicht, want het is op deze plaats, dat de Heilige Moeder van God Haar genaden zal uitdelen. De grond rondom de berg was met witte sneeuw bedekt, maar elders was geen sneeuw te bekennen. Veel mensen hebben, behalve ik, dit wonder met hun eigen ogen gezien, dat ook, door de bewoners van de dorpen in de omgeving waargenomen werd. Voor de mensen in Dolnya en Lwiv was de maan zichtbaar.
In de morgenschemer, terwijl het nog zo goed als donker was, bezochten een moeder met haar tweeling, Michaela en Theresia, 6 jaar oud, de grot om Maria te eren. Zij vormden de eerste pelgrims van de stralende Serednje-berg.

Nadien begonnen andere mensen, wier nieuwsgierigheid door de ongewone glans van de berg gewekt was, de hellingen te beklimmen. Met zoveel vuur wilden zij de top bereiken, dat zij in hun haast bevroren beken, sloten en greppels overstaken in plaats van de weg te volgen, waar bruggen en oversteekplaatsen zijn aangebracht. Als zij de top bereikt hadden en daar het beeld van de Heilige Maagd in de grot aantroffen, werden zij ervan overtuigd, dat de glans die zij hadden waargenomen, van buitenaardse oorsprong was. Velen vielen wenend op hun knieën, begonnen te bidden en lieten er hun gaven achter. Na het Feest van de Onbevlekte Ontvangenis van 1954 kwamen mannen, vrouwen en kinderen in toenemende aantallen uit de dorpen en steden van het onringende gebied naar de berg van Serednje

Derde verschijning:

Op een dag - ik herinner me niet meer wanneer het was - werd de gehele grot met licht vervuld. De Onbevlekte Maagd verscheen mij in zulk een helle lichtschijn, dat ik Haar niet kon aankijken. Ik zag alleen de onderste rand van Haar witte kleed. Vol ontroering, voelde ik mij evenmin in staat, mijn ogen naar Haar schoonheid op te heffen; ik voelde mij daartoe onwaardig. Ik zag enkel Haar voeten, die geen schoeisel droegen en zij waren wit als sneeuw. Ik had tranen in mijn ogen en wist niet, wat er met me gebeurde.

Vierde verschijning: 

Vóór de Vastentijd van 1955 aanbrak, had ik weer een verschijning. Jezus Christus stond op een rots, buiten de grot. Zijn houding was vol ernst en waardigheid als die van een koning. Hij droeg een witte tuniek, die door een koord bijeengehouden werd. Het bovenkleed was rood en hing van Zijn schouders in plooien naar beneden. Men zag een onafzienbare nensenmassa vóór Hem staan. Hij hief de rechterhand op als teken van absolutie en Hij schonk vergiffenis aan allen die de genade van het Sacrament van de biecht hadden ontvangen.

Vijfde verschijning: 

Op de feestdag van Maria Lichtmis was ik alleen op de berg bij de grot. Ik bad tot Maria voor de zondaars en vroeg Haar, dat Zij niemand van hen uit Haar bescherming zou loslaten. Terwijl ik zo bad, zag ik in de grot de Moeder Gods, in een donker gewaad gehuld. In Haar hart had Zij een wijd geopende wonde en nog verschillende kleinere. De Heilige Maagd wees met haar vinger naar Haar gewonde Hart. Zij zag er verdrietig en bezorgd uit. Haar ogen waren op de grond gericht. Zij zei mij het volgende:

  • Mijn dochter, aanschouw Mijn verwond Hart. Je hebt Mij gevraagd, barmhartigheid te bewijzen aan de zondaars, en toch: Niemand van hen werkt met Mij mee en niemand wil eerherstel brengen voor de zonden en beledigingen die zij Mijn Zoon aandoen. De meeste mensen die hier komen, doen het uit nieuwsgierigheid en hun ongeloof verwondt Mijn Hart.”

Mijn ogen vulden zich met tranen bij het zien van de diepe smart van de Heilige Moeder van God. Dat Zij zó lijdt onder de onwaardigheid van Haar zonen en dochters, vervulde mij met grote verwarring en ik voelde daarbij een hevige pijn in mijn linkerzij. Ik ging verder, bij de Heilige Maagd mijn best te doen voor de zondaars, door Haar te vragen, Haar voorspraak aan te wenden bij Haar Zoon. Ik vroeg Haar, dat wij desnoods op aarde gestraft zouden worden, om gered te worden voor de hemel. Ik bad, dat wij uitsluitend voor Christus zouden levén en dat de wil van de Hemelse Vader steeds zou geschieden.

Zesde verschijning:

Op de eerste zondag van de Vasten gebeurde het volgende. Ik bad bij de grot en toen zag ik de Heilige Maagd in het zand bij de bron rondlopen. Zij droeg een lang wit kleed, dat achter Haar aan over de grond sleepte. Uit Haar gestalte traden als het ware een hoeveelheid kleine bliksems naar buiten, goudkleurige stralen, die als evenzovele pijlen op het water en tussen het struikgewas vielen langs de weg die Zij ging. Ik knielde neer om de voetsporen te kussen die, naar ik aannam, door Haar werden achtergelaten en was ontroostbaar toen ik zag, dat er verder niemand aanwezig was om van deze verschijning getuige te zijn. Ik bad voor de Kerk en voor ons volk en met die intentie bood ik mijzelf als offer aan. Opnieuw verliet ik huilend en beschaamd deze plaats.

Zevende verschijning:  

Op het feest van Maria Boodschap (25 maart in de Oekraïne en 7 april volgens onze tijdrekening) bad ik bij de grot, toen ik de Heilige Maagd zag. Zij droeg een lange, crèmekleurige mantel. Zij liep rond in het zand, enige meters buiten de grot. Zij leek mij zeer bedroefd en scheen overal om Zich heen iets te zoeken. Wellicht wilde Zij daarmee te kennen geven, dat slechts weinigen de genaden willen aannemen, die Zij mag aanbieden, waardoor het grootste deel van Haar genaden verloren gaat. Daarop zei Zij vol droefheid:

“ Boete ! Boete ! Boete !"

Vervolgens knielde Zij neer in de richting van de grot, met Haar mantel wijd uitgespreid over het zand en begon te bidden aan een bleekblauwe rozenkrans die van Haar rechterhand tot op de grond hing. Ik hoorde Haar het Onze Vader bidden en ik herhaalde rustig de woorden, die Zij sprak. Deze verschijning van de Moeder Gods trof mij diep, want ik voelde dat wellicht de tijd van het strafgericht nabij zou zijn. Er wordt zoveel zonde en boosheid bedreven en zoveel harten zijn verstokt tegenover de genade. Ik begon te bidden om de genade van een heilzame boetvaardigheid te verkrijgen. 

Achtste verschijning:

Op de eerste mei was er een groot aantal mensen aanwezig die voor de grot de rozenkrans baden. Plotseling zag ik Christus als Koning op de berg, ver boven de grot. Hij zat op een troon en was in het rood, gekleed. In Zijn rechterhand droeg Hij een bisschopskruis. Zijn gezicht was naar het Zuiden gekeerd. Ik bad voor het Rijk Gods op aarde en dat Hij toch mocht heersen over alle harten.

Negende verschijning:  

Terwijl ik op 15 mei de Heilige Mis in het dorp bijwoonde, werd ik in de geest meegevoerd naar de grot op de Serednje-berg. In de grot zag ik de Heilige Maagd, gekleed in het blauw. Zij straalde als de zon en stond met Haar voeten op een zwarte slang. Als Zij met Haar witte voet op de slang drukte, kronkelde deze om zich te bevrijden. Toen Zij dat een tweede maal deed, scheen de slang tot machteloosheid gedoemd, Maar bij de derde maal draaide de slang zijn kop heen en weer en opende de bek, waardoor witte, puntige tanden zichtbaar werden.

Tiende verschijning: 

Op Hemelvaartsdag was een grote menigte aanwezig en bad bij de grot. De Heilige Maagd verscheen en gaf als Haar wens te kennen dat er een priester aanwezig zou zijn en dat er een kruis diende te worden opgericht op één van de twee plaatsen die Zij daartoe aanwees. De Heilige Maagd was in het wit gekleed en droeg een brede, blauwe, geknoopte gordel. Zij droeg verder een lange sluier. Zij bepaalde niet, welke priester moest worden uitgenodigd en evenmin welke vorm het kruis diende te hebben. De plaats die Zij aanwees voor het kruis was 3 á 4 meter beneden de grot en de andere plaats lag een eindje boven het bronbekken bij de drie bronnen.

Elfde verschijning: 

Op de laatste zondag van mei, toegewijd aan de Koningin van de Hemel, gebeurde het volgende. De dag tevoren waren bij het vallen van de avond veel mensen uit verschillende streken bij de grot bijeengekomen om Maria, de Koningin van de Hemel, te eren. Men bracht de nacht in gebed door en zong liederen, te Harer eer. Kort voor het aanbreken van de dag bad ik de rozenkrans, toen ik opeens bemerkte, dat het in de grot veel lichter werd. Ik zag twee wolken, waarboven een maansikkel verscheen. Daarop verscheen er een tweede maansikkel en nog een derde; zij hadden allemaal de punten omhoog gekeerd. Boven deze maansikkels verscheen de Heilige Maagd. Boven Haar hoofd hielden Engelen een kroon vast. De verschijning straalde aan alle kanten met een onbeschrijfelijk sterk licht. Een legioen Engelen in de lucht begeleidde de Heilige Maagd.

Twaalfde verschijning:

Onmiddellijk na de vorige verschijning volgde er nog een. In een verblindend licht verscheen de Heilige Drie-eenheid boven het hoofd van de Heilige Maagd. Ik zag de Personen van God de Vader en van de Zoon en boven hen zweefde een Duif, het symbool van de Heilige Geest. Talloze Engelen begeleidden deze verschijning en ik had moeite, de verrukking van mijn hart onder controle te houden.

Dertiende verschijning:

Op 5 juni 1955, het Pinksterfeest, bevonden zich veel mensen, die naar ziel of lichaam ziek waren, bij de grot. Wij baden allen op onze knieën. Ik zag een enorm grote ster, die zijn licht verbreidde over allen die hier bijeen waren. Niemand zag iets, hoewel hun harten van liefde vervuld werden.

Veertiende verschijning:

De dag daarop, 6 juni 1955, bezochten veel mensen de grot, terwijl zij onderweg waren naar de Heilige Mis in de kerk. Wij baden de rozenkrans en waren bij het laatste tientje. Het was al bijna tijd om naar de kerk te gaan. Ik zag dat de woorden van degenen, die met een oprecht gemoed baden, in wonderbare rode rozen veranderden. Zij werden door de Engelen ingezameld en overhandigd aan de Moeder van God. Deze drukte hen met vreugde aan Haar Hart. Jammer genoeg veranderden de woorden, die uit de mond van sommige mensen kwamen, niet in rozen.

Vijftiende verschijning:

Op het Feest van het Heilig Hart in 1955 waren er veel mensen hij de grot. Onder hen bevonden zich een groot aantal soldaten. Zij waren half naakt en sloegen aanstootgevende taal uit en schenen zich voor te bereiden op een bad. De mensen, waren ontsteld over hun grofheden en besloten naar de kerk terug te gaan. Daar zongen wij een “Moleben” (loflied van eerherstel) en ontvingen de zegen met het Allerheiligste. Na deze plechtigheid had ik naar de bron willen terugkeren, maar men overtuigde mij ervan, dat ik beter deed, op een afstand te blijven zolang de soldaten nog boven zouden zijn. Veel later, toen de meeste mensen al waren weggegaan, werd mijn verlangen, naar de grot terug te keren, onweerstaanbaar. Plotseling zag ik de Heilige Maagd, die treurig opzij van de grot rondliep. Zij hield het hoofd gebogen en wrong zich de handen van smart. Ik besloot direct naar de grot te gaan en mijn uiterste best te doen, om Haar smarten te lenigen.

Zestiende verschijning:

In de oogsttijd was ik in gezelschap van een weduwe en een jong meisje en wij hadden de berg beklommen tot aan het bekken van de drie bronnen. Nadat wij onze gebeden hadden gedaan, kreeg ik een hevig verlangen, naar de plaats te gaan waar de Heilige Maagd het meest verscheen. Ik wilde een bepaalde genade van Haar vragen. Toen ik die plaats bereikte, begon ik mijn rozenkrans te bidden en ik overwoog daarbij het geheim van Serednje en de betekenis daarvan. Toen hoorde ik aan mijn rechterzijde een stem die zei:

  • “Rome zal vernietigd worden. De Heilige Vader zal gedood worden. Rome zal weer herrijzen en zal vernieuwd worden door de berg van Serednje. Vanaf deze berg zal zich het geloof over de wereld verbreiden. Er zal één enkel geloof en één enkele herder zijn. Dit zal (dan) de Vrede op aarde zijn en men zal zich verwonderen over Mijn grote barmhartigheid “

Ik kon niet zeggen, of het de stem van Maria was of die van de Heilige Geest. Ik dacht na over de woorden die ik zojuist gehoord had, door mij af te vragen, of deze woorden een letterlijke betekenis hadden of een symbolische. Ik bad om verlichting over deze zaken. Toen vernam ik plotseling de stem van Christus, die bedroefd zei:

  • “Degenen, die Mij het naast behoren te staan, treden Mijn Waarheid en Mijn Geloof met de voeten. Onder dwang hebben vele Oekraïense katholieke priesters hun geloof verloochend en zich bij de orthodoxe Kerk aangesloten, die door de communisten wordt gecontroleerd.”

Daarop begreep ik de betekenis van de woorden die ik zojuist gehoord had. Het was een geestelijke ondergang van Rome. Talrijke afvallige priesters, die de Leer van Christus reeds gepreekt hadden, zouden nu de Heilige Vader beledigen en zich vrolijk maken over dingen, die zij tevoren zélf hadden onderwezen. Het ging dus om een geestelijke ondergang van Rome en om een symbolische moord op de Heilige Vader.

Zeventiende verschijning:

Op de zaterdag voor het feest van de Tenhemelopneming van Maria woonde ik de heilige Mis bij. Tijdens de Heilige Mis kreeg ik een visioen van de berg van Serednje. De grot was hel verlicht. Maria verscheen als de Onbevlekte Ontvangenis, gekleed in het wit en met een brede gordel van blauwe stof. Zij leek bijzonder bedroefd en bezorgd en keek om Zich heen, als zocht Zij iemand die Haar hulp nodig had.

Enige passen vóór de Heilige Maagd stond de heilige Aartsengel Michael. Hij was middelmatig van postuur, had donker haar en was erg knap. Hij droeg een korte witte tuniek. In zijn rechterhand hield hij een vlammend zwaard en zijn zilverkleurige vleugels fonkelden als de zon. Naar het Zuiden gekeerd, zwaaide hij driemaal met zijn zwaard rond. Het zwaard doorkliefde de lucht als een bliksem, zodat het een staart van vuur achterliet. Bij elke slag nam het bliksemen van het vuur toe.

Achttiende verschijning:

Op de morgen van het Feest van de Kruisverheffing, op 28 september 1955, was een groot aantal van de onzen bijeen bij het bekken van de drie bronnen. Men bad gezamenlijk de rozenkrans en daarop een loflied en vervolgens een “Panakhida” (De Frofundis) voor de gelovige zielen. Tijdens het bidden zag ik de Heilige Maagd. Zij zag er wonderschoon uit in een donker gewaad. Zij scheen zeer gelukkig te zijn en met een glimlach strekte Zij Haar armen uit naar de menigte, als wilde Zij ons allemaal omarmen en aan Haar Hart drukken. Ik zou deze plaats wel nooit meer willen verlaten en ik wilde bidden als nog nimmer tevoren.

Negentiende verschijning:

Aan het einde van het Feest van Christus-Koning in oktober 1955, was ik tijdens de heilige Mis bezig mijn dagelijkse gebeden te doen. Plotseling werd ik in de geest in een geheel andere omgeving verplaatst. Ik zag Christus als Koning op Zijn troon. Zijn aangezicht en gestalte straalden van glorie. Zijn voeten waren met een stuk wit linnen bedekt. Vanuit Zijn gestalte kwamen stralen van licht. Vóór deze geweldige schoonheid breidde zich het heelal uit. In de menigte mensenhoofden zag men hier en daar lelies tussen hen in. Zowel de lelies als de hoofden van de mensen waren diep gebogen om hun Koning te aanbidden. In de vorm van een kruis lag ik uitgestrekt aan de voeten van Koning Christus. Ik bood mij als offer aan voor de mensenmenigte, voor mijn eigen zonden en voor de zonden van de wereld. Aan de linkerzijde van Christus zag ik een priester staan in een goudkleurige priestergewaad. Hij zegende het volk met een kelk. Bij de priester was er een wirwar van duisternissen, die hun schaduwen op hem wierpen.

Twintigste verschijning:

Op 21 november 1955, het parochiefeest van de kerk van Dobowetz, zag ik een groot aantal zielen uit het vagevuur. Tijdens de heilige Mis hielden zij hun gezicht naar het Tabernakel gewend. Ik voelde een hevig verlangen, deze gelovige zielen ter hulp te snellen en ik vroeg Jezus met hen erbarmen te hebben. Later zorgde ik er voor, dat er voor deze overledenen een heilige Mis gelezen werd op de dag vóór het Feest van de Onbevlekte Ontvangenis. Tijdens deze Heilige Mis voor de gelovige zielen, zag ik een groot aantal van hen in rijen in het duister staan. Terwijl ik naar hen keek, ging de Heilige Maagd langs hen heen en liet Zij Haar genaden regenen. Naarmate Zij verder liep, werden de donkere gezichten lichter.

Tot zover, het verslag van de gebeurtenissen uit de jaren 1954-1955, zoals deze in Serednje plaatsvonden en in het artikel in “The Light” werden gepubliceerd. De Heilige Maagd Maria verscheen ook dáár als de Middelares van alle genaden en de hoofdthema’s van Haar boodschap sluiten zeer nauw aan bij de naoorlogse boodschappen, die Zij ook in het Westen gebracht heeft, zeer in het bijzonder ook als “De Vrouwe van alle Volkeren”. Ook in de Oekraïne bracht Zij voorts Haar vermaningen over de gebeurtenissen in de Kerk van Rome en over de uiteindelijke totstandkoming van één kudde en één Herder.

Voorzover bekend, zijn deze verschijningen niet goedgekeurd door Rome.