Zalige Peerke Donders

1809 - 1887

Feestdag: 14 januari

Petrus Norbertus "Peerke" Donders werd geboren op 27 oktober 1809 in een primitief huisje aan de Heikant van Tilburg (het huidige Tilburg-Noord) als zoon van een arme huiswever. De woning bestond uit een woonkamertje met twee bedsteden en een werkruimte met weefgetouw. Hier verdiende de vader van Peerke, Arnold Donders, 6 tot 10 stuivers per twaalfurige werkdag. Een geweldig Godsvertrouwen was zijn enige rijkdom. Peerke schijnt een vroom kereltje te zijn geweest. Al heel jong wilde hij priester worden. Hij gaf vanuit een wastobbe preekjes voor de kinderen uit de buurt. Later gaf hij hun godsdienstlessen. Na het doorlopen van de lagere school moest Peerke Donders op twaalfjarige leeftijd gaan bijdragen aan het onderhoud van het gezin. Hij leerde eerst om te spinnen, daarna hielp hij zijn vader achter het weefgetouw. Peerke en zijn vader maakten lange dagen; bij grote drukte werkten zij zelfs op zaterdagavond tot twaalf uur en begonnen ze weer op zondagavond om twaalf uur. Deze noeste arbeid weerhield Peerke Donders er niet van om veelvuldig naar de kerk te gaan. Behalve op de zondagen ging hij dagelijks in alle vroegte ter kerke om te bidden. Hij bad ook graag in de Hasseltse kapel, waar tegenwoordig een gedenksteen herinnert aan zijn bezoeken.

In 1831 werd hij afgekeurd voor militaire dienst; toen ging hij een andere 'dienst' te zoeken. Hij schreef een brief aan de pastoor met het verzoek moeite te doen om hem op het seminarie te krijgen. Tenslotte mag hij werkstudent worden en meldt hij zich aan de poort van het instituut. Met zijn gebrekkige lagere schoolopleiding begon hij aan een haast hopeloze taak. Met veel moeite haalde hij het, en kon hij in 1837 naar het Groot Seminarie. Maar omdat Peerke veel voor de missie voelde, raadde men hem aan in het klooster te treden om zo gemakkelijker zijn missiedoel te verwezenlijken. In Nederland mochten de kloosters in die tijd geen nieuwelingen aannemen en daarom ging hij naar België en probeerde het bij de jezuïeten, redemptoristen en franciscanen. Maar overal werd hij afgewezen: te oud, te weinig kennis en talenten, te zwakke gezondheid. Toen mocht hij zijn studie op het seminarie voortzetten; en dat hij geen zwak student was, bleek uit de cijfers die hij haalde (gemiddeld een 8).

In 1839 kwam Mgr. Grooff uit Suriname over op zoek naar priesters. Hij had toen in zijn missie nog maar één missionaris. Op het seminarie schilderde hij de hopeloze situatie: het leed van de slaven, de ellende onder de melaatsen en het tekort aan priesters. Hij smeekte zijn gehoor dat tenminste enkelen hem zouden volgen. De enige die zich meldde, was Peerke Donders. Met het oog op zijn vertrek naar de missie – Suriname – werd zijn priesterwijding vervroegd (juni 1841), maar het duurde nog tot 1842 voor hij vanuit Den Helder kon afreizen. Na 46 dagen varen kwam hij in Paramaribo aan. Wat waren de mensen blij, toen hij aankwam. Maar Mgr. Grooff sprak in zijn welkomstpreek over een 'ijzeren kruis'; hij meende Peerke Donders zo duidelijk mogelijk de moeilijkheden te moeten voorhouden. Suriname was, behalve een smalle kuststrook, één groot oerwoud. De enige vervoerswegen waren kreken en rivieren met stroomversnellingen en allerlei hindernissen zoals rotsblokken en omgevallen bomen. Door de wouden moest men zich kappend een weg banen en het klimaat was moordend. Hij ging als wereldheer naar Suriname en zou later opgenomen worden in de Congregatie van de Allerheiligste Verlosser (CssR) waarover later meer.

De Apostolisch Vicaris zei dat de meeste missionarissen vóór hem in korte tijd bezweken waren en hijzelf was al totaal uitgeput. De bevolking was door de slavernij de blanken zeer ongunstig gezind. Op de plantages werden de slaven als vee behandeld en elke priester door de eigenaars zoveel mogelijk geweerd. In de oerwouden was nog nooit een missionaris tot de indianen doorgedrongen. Peerke Donders werd benoemd tot kapelaan in Paramaribo om de taal van de gewone bevolking (Sranan) te leren en te wennen aan het klimaat. Tevens werd hem de melaatsenkolonie Batavia toegewezen, een verlaten plantage aan de Coppenamerivier, twee dagreizen ver per korjaal. Ook begon hij vanuit de stad de plantages te bezoeken. Veertien jaar is hij kapelaan in Paramaribo geweest. Hij had het elke dag erg druk: godsdienstles voor de kinderen, ziekenbezoek, huisbezoek. Terwijl iedereen in de tropen 's middags vanwege de hitte gaat rusten, sjokte Peerke in zijn zwarte toog onvermoeibaar door. In 1852 stierf Mgr. Grooff (51 jaar) en de kapelaans Schepers en Donders bleven alleen over. Het werk verdubbelde zich, maar Peerke Donders was niet klein te krijgen. De armoedigste slavenhutten werden door hem bezocht, alles wat hij bezat ging naar de armen en zelf leefde hij in zijn bouwvallige pastorie in de grootste armoede.

In 1856 werd Peerke Donders overgeplaatst naar Batavia. Mgr. Schepers had toen 4 missionarissen, maar niemand durfde het aan om daar te gaan wonen, alleen Peerke Donders. Het melaatsendorp grensde aan drie kanten aan een ondoordringbaar oerwoud, de voorkant lag aan een heel brede rivier. Ontvluchten was onmogelijk voor deze bannelingen. Ze moesten elkaar verplegen. In hun hutten lagen de melaatsen op de grond en met hun verminkte ledematen moesten ze zelf hun voedsel bereiden. De sfeer van ontevredenheid was ondraaglijk; het was er een hel. Hier heeft Peerke Donders 27 jaar gewerkt. Dagelijks trok hij rond om de zieken te bezoeken, hen te verzorgen, te bemoedigen, stervenden op hun dood voor te bereiden en doden te begraven. 's Nachts sliep hij op de plankenvloer en bracht nog vele uren door met bidden, graag op het kerkhof, de armen uitgestrekt voor het grote kruis dat daar was opgericht.

In 1865 werd de Surinaamse missie toevertrouwd aan de redemptoristen. Waren er in de voorafgaande 17 jaren slechts 5 priesters naar Suriname gekomen, nu kwamen er in hetzelfde aantal jaren (1865-1883) 25 paters. In 1866 traden de twee overgebleven priesters Romme en Donders bij de redemptoristen in, Petrus was toen 57 jaar oud. Een van de redenen om in te treden was voor hem het punt uit de regel van de redemptoristen: "Zij zullen vooral werken onder de meest verlatenen." Peerke Donders kreeg nu een medebroeder op Batavia. Voor hem was dit de aanleiding om ook nog de missionering te beginnen onder de indianen. Dit is een enorm moeilijk werk geweest. Regelmatig trok hij het oerwoud in en sliep eenzaam in een hangmat in de wildernis.

In 1866 werd de Surinaamse missie door Rome opgedragen aan de congregatie der Redemptoristen. Peerke Donders vroeg en verkreeg opname in deze congregatie; hij legde op 24 juni 1867 zijn kloostergeloften af. Sindsdien verbleef hij op Batavia in het gezelschap van een confrater, wat hem in de gelegenheid stelde als eerste priester missiereizen te ondernemen naar de in het oerwoud woonachtige indianen en bosnegers.

Van 1866 - 1882 heeft Peerke Donders hulp gehad van 9 medebroeders. Slechts 3 hielden het iets langer uit dan één jaar, en 3 jaar daarvan heeft hij nog alleen gezeten. In 1882, 73 jaar oud, werd Peerke Donders teruggeroepen naar Paramaribo. Hij genoot voor het eerst van het gemeenschapsleven in een klooster en dat deed hem echt goed. Het duurde niet lang. Enkele dagen voor hij 76 werd, werd hij weer teruggeplaatst in Batavia. Hij trof daar broeder Jan Bakker, twee jaar tevoren priester gewijd en zelf melaats geworden. Wie kon hem beter verzorgen en het werk overnemen dan Peerke Donders? Ondanks zijn hoge leeftijd was hij nogmaals bereid dit offer te brengen. Opnieuw was hij de hele dag in de weer en bezocht ook nog de omliggende plantages en indianendorpen. Maar hij liep reeds met de dood in de schoenen. 31 December 1886 hield hij zijn oudejaarspreek. Het 'zalig uiteinde' van die avond zou letterlijk in vervulling gaan.

Midden in die nacht kreeg hij vreselijke pijnen, het was een acute nierontsteking. Pater Jan Bakker, zelf melaats, deed wat hij kon. De zieke leed ondragelijke pijnen, maar geen klacht kwam over zijn lippen. Op 12 januari vroeg men hem: "Hoe gaat het?" Peerke Donders antwoordde: "Ik heb niet te klagen; heb nog een weinig geduld met mij want vrijdagmiddag om drie uur zal ik sterven". Het was een voorspelling: twee dagen later op vrijdag 14 januari 1887 ongeveer om drie uur overleed hij te Batavia, distrikt Saramacca (Suriname), tot het laatste moment bij kennis en in stilte biddend. Precies één uur later arriveerde een boot om de zieke mee te nemen naar Paramaribo. Het was te laat; zoals hij in eenzaamheid geleefd had, is hij ook eenzaam gestorven.

Zijn stoffelijk overschot is op 15 januari op Batavia's kerkhof begraven. Dit op zich is al opmerkelijk, omdat de stoffelijke overschotten van Nederlanders die in ons land stierven, vaak naar Nederland werden vervoerd om daar begraven te worden. In 1900 werd het opgegraven, naar Paramaribo overgebracht en op 28 juli bijgezet achter de sacristie van de kathedraal. Sinds 17 januari 1921 rust het in een praalgraf in de linkerzijvleugel van het priesterkoor in de kathedraal. Het graf van Peerke Donders in de kathedraal wordt bijzonder in ere gehouden. Altijd staat er wel een bloemetje of een plant op zijn graf en elke maand houdt men een gebedsuur bij zijn laatste rustplaats. Met name op zijn geboorte- en sterfdag is de toeloop groot. Het terrein van de vroegere melaatsenkolonie Batavia aan de Coppename-rivier wordt momenteel gerestaureerd. Er gaan geregeld bedevaarten heen. Een dorp is naar hem genoemd: "Donderskamp", een Indiaans dorp in het district Saramacca aan de Arawara. De ca. 250 bewoners zijn Karaïben (een indiaans volk in het kustgebied van Suriname).

Paus Pius XII (1939-1958) bevestigde het moedig leven van Peerke en in 1979 bevestigde paus Johannes Paulus II dat in 1929 een tweejarig kind, op voorspraak van Peerke Donders, geheel van botkanker genezen werd. Uiteindelijk, op 23 mei 1982, is Peerke Donders zalig verklaard door paus Johannes Paulus II.

In Nederland begon men reeds kort na zijn sterven Peerke Donders te vereren en aan te roepen. Het oorspronkelijk geboortehuisje was kort na de dood van vader Arnold Donders afgebroken, maar werd gereconstrueerd en op 14 januari 1931 onder zeer grote belangstelling opengesteld. De nog bestaande oorspronkelijke put naast het geboortehuisje werd al spoedig 'de Pater Dondersput' genoemd. Op 28 oktober 1923 werd hiernaast de houten bidkapel opgericht en ingezegend. Kort daarop ontstond ook het wekelijks smeekuur (thans iedere dinsdagmiddag om half drie). Jaarlijks rond Pater Donders' geboorte- en sterfdag komen groepen per bus naar de Pater Donderskapel (Pater Dondersstraat 16, Tilburg Noord).

Katholiek Nieuwsblad: 29 januari 2017

Het is nu wetenschappelijk bewezen dat de Brabantse priester Peerke Donders (1809 – 1887) geen lepra had.

Dat is vrijdag in Paramaribo bekend gemaakt tijdens een wetenschappelijk congres op de Anton de Kom Universiteit van Suriname. In het DNA-materiaal is geen aanwezigheid van de leprabacil aangetoond, aldus Jaap van Dissel.

Het secretariaat van de Stichting Petrus Donders Tilburg is gevestigd
Peerke Donderspark 3
5011 XL Tilburg
013 455 72 45
info@peerkedonders.nl

Daar kan men ook donaties doen en zich inschrijven voor de nieuwsbrief.