Heilige broeder Mutien-Marie

De eerste nationale heilige van België
De Broeder die altijd bad

Feestdag: 30 januari

Louis-Joseph Wiaux werd op 20 maart 1841 geboren in het kleine Belgische plaatsje Mellet. Hij was de derde van zes kinderen, vier jongens en twee meisjes. Zijn vader was een vrome man die zijn kost verdiende als smid terwijl zijn moeder er een kleine tapisserie op nahield. Zijn moeder zorgde voor de zes kinderen en verkocht nevenbij handgeweven tapijten. Het was de bedoeling dat Louis-Joseph (zo was zijn geboortenaam) zijn vader zou gaan helpen in de smederij. Beiden hadden snel in de gaten, dat dit niet voor de jonge knaap was weggelegd. Op 15-jarige leeftijd, in 1856, begon hij zijn postulaat bij de broeders van de Christelijke Scholen in Namen. Hier ontving hij de naam Mutien-Marie. In 1859 zond men hem naar het Sint-Berthuïnus-instituut te Malonne. Hier mislukte hij al dadelijk als klassenleraar en werd hij de Broeder, die voor niets goed was, maar die men in feite voor alles kon gebruiken: hulpleraar in tekenen en muziek, belleman, klokkenluider, surveillant op de minst interessante uren en plaatsen, spelend lid van het schoolorkest en de harmonie, plaatsvervangende organist ...... En bij dat alles bleef hij steeds even eenvoudig, vriendelijk en behulpzaam: 58 jaar lang in datzelfde klooster van Malonne.

Men noemde hem "de Broeder, die altijd bad" of "de Apostel van het Weesgegroet" of kortweg "de Bidder". Hij bad alsof hij Maria zelf voor zich zag staan. Men zag hem nooit zonder rozenkrans. Dit was een rozenkrans van 6 tientjes, de Brigittijnse, zoals we ook nog in Lourdes vinden. Deze was aanbevolen door de stichter van Congregatie van de Broeders der Christelijke Scholen, Jean-Baptiste de la Salle. Zijn stelregel, die hij aan iedereen verkondigde was: "Telkens wanneer wij het Weesgegroet met Godsvrucht bidden, ziet Maria op ons neer met ogen vol tederheid en geluk ...." Hij bad werkelijk overal, de hele dag door. Broeder Mutien-Marie getuigde, dat hij in zijn liefde tot Maria, vooral in de beoefening van de "Ware Godsvrucht" volgens de leer van de H. Grignion de Montfort, de genade vond om blijgezind trouw te blijven in de dienst van Christus en de medemensen rondom hem. Trouw blijven! Niets anders dan dat, 58 jaar lang, aan de plicht van elke-dag-hetzelfde-te doen, zonder verbitterd of ongelukkig te worden, zonder tegen die sleur in opstand te komen. Daarin ligt de heiligheid van Broeder Mutien-Marie en de les, die hij aan onze met-niets-meer-tevreden tijdgenoten wil geven. Hij was tevens een lichtend voorbeeld voor de jeugd in het gebed. Hierin dwong hij respect af bij de jeugd die niets liever deden dan hem te volgen om zo Christus te leren kennen. Meer dan vijftig jaren blijft hij zich inzetten voor de jeugd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog is hij een steun en toeverlaat geweest en heeft hij het gebouw weten te beschermen tijden de bezetting.

De Broeder kreeg nooit de gelegenheid om op bedevaart te gaan naar Lourdes. Maar toen in 1876 de studenten van de hoogste klas, halverwege de bomenrijke helling die Malonne overschaduwt, een Lourdesgrot nabouwden, werd dit zijn meest geliefd "bedevaartoord". Men kon hem er dagelijks zien neerknielen, vooral om dat extra-tientje ter ere van de Onbevlekte Ontvangenis te bidden. Op 29 november begint altijd de voorbereidingsnoveen op het feest van de Onbevlekte Ontvangenis. Mutien-Marie raadde iedereen aan om tot 8 december elke dag naar de mis en ter communie te gaan en naast de gebruikelijke gebeden in die periode negen maal te bidden: "O Maria zonder zonde ontvangen, bid voor ons die onze toevlucht tot U nemen".

Maar de gezondheid van Broeder Mutien-Marie ging snel achteruit. Er was een tekort aan voedsel en omdat er geen verwarming meer was op de kamers kreeg hij astma en reuma in zijn voeten. De wandelingen naar de Lourdesgrot vielen hem steeds zwaarder en op 21 november 1916 stelde de dokter vast, dat Mutien-Marie volledig was uitgeput. Zo erg zelfs, dat men de aalmoezenier waarschuwde om hem het H. Oliesel toe te dienen. De Broeder begreep, dat het heel slecht met hem ging, maar bleef heel rustig en zei: "Doet u het maar Eerwaarde, wanneer het voor u het beste uitkomt". Zelfs toen dacht hij het eerst aan anderen. Hoewel de temperatuur tot min 15 graden daalde, wilde hij geen verwarmde kamer. Hij reageerde: "Jezus en Maria geven mij warmte genoeg". Hij kreeg ernstige diarree, waarvoor geen enkel middel hielp. Ook verloor hij de controle over zijn mondspieren en moest hij voortdurend met een zakdoek voor zijn lippen lopen, omdat hij begon te kwijlen. Hij sleepte zijn zieke lichaam door het huis, overal waar het dagrooster hem riep.

Op vrijdag 26 januari 1917, op weg naar de les, kreeg hij een duizeling. Op 27 januari zat hij al om half 5 in de kapel. Zijn gebedboek viel uit zijn stramme handen. Na de communie riep hij halfluid steeds hetzelfde: "O, mijn Jezus, mijn goede Jezus, ik bemin U, ik bemin U, ik bemin U ....". Men gebood hem die dag op de ziekenzaal te blijven, waar hij de hele dag de rozenkrans bad. 's Avonds bracht een verpleger hem naar zijn koude kamer. Maandag 29 januari lukte het hem niet meer op te staan. Men bracht hem de communie. Ondertussen bleef hij zijn paternoster luidop bidden. Een verpleger blijft aan zijn bed zitten en verbied hem nog hardop te bidden vanwege zijn uitgeputte toestand. Op 30 januari 1917 om kwart over 4, als de klokken luiden voor het opstaan, vraagt Broeder Mutien-Marie aan de verpleger: "Nog één Avé Maria..." En met de naam van zijn Hemelse Moeder op zijn lippen gaat hij zachtjes heen. De verpleger ziet de lippen van de Broeder niet meer bewegen en denkt: "Als hij niet meer bidt, dan moet hij dood zijn...."; en inderdaad. Het werd een eenvoudige begrafenis, in volle winter, in volle oorlog. Hij werd bijgezet in de grafkelder van de Broeders op het kerkhof van Malonne. En de bedevaart begon. Ze kwamen van heinde en verre en hun aantal werd steeds talrijker. Om de toegang tot het graf te vergemakkelijken werd zijn stoffelijk overschot in mei 1926 overgebracht naar een nieuwe rustplaats langs de straat tegen de buitenmuur van de kerk. Vanwege de vele wonderen, die na zijn overlijden hadden plaats gevonden, werd de zaak van Mutien-Marie bij Rome aanhangig gemaakt. Op 7 juli 1938 vond er een nieuwe opgraving plaats.

Na het overlijden van Broeder Mutien-Marie riep men vaak aan om voorspraak en gebeurden er onverklaarbare genezingen. Op grond hiervan stelde Rome een Medische Commissie samen om deze "wonderen" te onderzoeken. Uiteindelijk kwam men tot de conclusie dat tenminste 2 wonderen hadden plaatsgevonden op voorspraak van deze Broeder:

1e Wonder:

De 44-jarige Dominique Scaccia, in Italië geboren, maar wonende te Lambertsart (bij Rijsel) had een door koudvuur aangetast been, dat moest worden afgezet. Maar bij nader onderzoek bleek, dat de besmetting al was doorgedrongen tot de onderbuik. Men stond hier machteloos en kon alleen nog maar wachten op de dood van deze patiënt. Men kreeg van de familie van een andere zieke een reliekprentje van Broeder Mutien-Marie en onmiddellijk begon een noveen te bidden. Twee bedevaarders vertrokken van Rijsel naar Malonne en al bij hun aankomst trad er verbetering op bij de zieke. Na enkele dagen stelden de artsen een volledig herstel vast, wat voor hen medisch onverklaarbaar was;

2e Wonder:

De 62-jarige Georges Thibault van Salzinnes (Namen), die voorheen zelf in Malonne had gewoond had een dermate spataderzweer op zijn been, dat medische hulp niet meer kon helpen. Hij hield een noveen tot Broeder Mutien-Marie. Op 20 januari 1952 ging hij met de bus naar Malonne en kwam steunend van de pijn bij het graf van Mutien-Marie aan. Hij knielde neer en riep in zijn gebed de voorspraak aan van de Broeder. De pijn hield op en hij kon weer normaal staan. Hij legde de 5 km. lange terugweg naar Salzinnes te voet af, waar hij na 3 dagen volledige genezen werd verklaard. 

Op grond van deze 2 wonderen werd Broeder Mutien-Marie van de Christelijke Scholen op zondag 30 oktober 1977 te Rome Zalig verklaard door paus Paulus VI.

Voor de Heiligverklaring van de Broeder was echter nog een wonder vereist en dat kwam al spoedig:

3e Wonder:

Het betreft hier de eigen confrater van Mutien-Marie, nl. Broeder Madir (in 1900 geboren te Aartselaar als Frans Verstraelen). Hij leed aan Osteoporose, een ziekte die geleidelijk het hele beendergestel aantast, vooral de ruggengraat. Broeder Madir werd invalide en kon zich nog enkel op krukken voortbewegen. Wegens zijn grote verdiensten mocht hij op 22 februari 1977 aanwezig zijn bij de officiële "herkenning" van de overblijfselen van Broeder Mutien-Marie. Nauwelijks had hij het gebeente aangeraakt of zijn eigen lichaam herstelde zodanig, dat hij zonder krukken naar buiten kon gaan. De medische commissie erkende dit wonder en verklaarde hem helemaal genezen. Het mooie was, dat Broeder Madir bij de Zaligverklaring van Broeder Mutien-Marie in Roem aanwezig mocht zijn en zonder tekenen van vermoeidheid alle trappen kon beklimmen.

Op 10 december 1989 werd hij door paus Johannes Paulus II heilig verklaard.

Brief van Broeder Mutien-Marie:

Ik beschouw de rozenkrans als een ketting, die ons bindt aan de Koningin van de Hemel en dit des te steviger naargelang de vurigheid waarmee we bidden. Ik beschouw hem ook als een ruiker bloemen, die we aan Maria schenken. O, wat zullen we in onze laatste ogenblikken gelukkig zijn, als wij dan kunnen getuigen, dat we elke dag van ons leven aan Maria al die ruikers hebben aangeboden van rozen geplukt op de mysteries van de rozenkrans. Uw geheel toegewijde confrater in Jezus en in Maria. Broeder Mutien-Marie.

Sanctuaire Frère Mutien-Marie
Rue du Fond 117
5020 Malonne, België
Telefoon: 0032 - 81 - 445167
Fax: 0032 - 81 - 451045