Derde zondag van de veertigdagentijd
3 maart 2024
Op weg door de woestijn van het leven snakt ieder mens naar levend water. Als Jezus, op het heetst van de dag, een Samaritaanse vrouw te drinken vraagt, is zij verwonderd. Niet Jezus, maar de vrouw heeft dorst naar het levende water, dat Hij haar aanbiedt en in haar een bron wordt die opborrelt tot eeuwig leven. Jezus nodigt de vrouw uit te geloven: een stap te zetten in het duister en God te aanbidden in geest en waarheid. Wie geeft mij te drinken? Bij wie kan ik leven putten en op krachten komen? Wie deze bron ontdekt heeft, zal in zichzelf de diepe levensbron kunnen ervaren. Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus 5 Jezus moest door Samaria en kwam zo aan een stad van Samaria, Sichar genaamd, dichtbij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef had gegeven. 6 Daar bevond zich de bron van Jakob en vermoeid van de tocht ging Jezus zo maar bij deze bron zitten.
Het was rond het middaguur. 7 Toen een vrouw uit Samaria water kwam putten zei Jezus tot haar: "Geef Mij te drinken." 8 De leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om levensmiddelen te kopen. 9 De Samaritaanse zei tot Hem: "Hoe kunt Gij als Jood nu te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse?" - Joden namelijk onderhouden geen betrekkingen met de Samaritanen. - 10 Jezus gaf ten antwoord: "Als ge enig begrip hadt van de gave Gods en als ge wist wie het is, die u zegt: Geef Mij te drinken, zoudt ge het aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven." 11 Daarop zei de vrouw tot Hem: "Heer, Ge hebt niet eens een emmer en de put is diep: waar haalt Ge dan dat levende water vandaan? 12 Zijt Ge soms groter dan onze vader Jakob die ons de put gaf en er met zijn zonen en zijn vee uit dronk?" 13 Jezus antwoordde haar: "Iedereen die van dit water drinkt, krijgt weer dorst, 14 maar wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel, het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven." 15 Hierop zei de vrouw tot Hem: "Heer, geef mij van dat water, zodat ik geen dorst meer krijg en hier niet meer moet komen om te putten. 19b Ik zie dat Gij een profeet zijt. 20 Onze vaderen aanbaden op die berg daar, en gij, Joden, zegt dat in Jeruzalem de plaats is waar men aanbidden moet." 21 "Geloof Mij, vrouw, - zei Jezus haar, - er komt een uur dat gij noch op die berg noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. 22 Gij aanbidt wat gij niet kent; wij aanbidden wat wij kennen, omdat het heil uit de Joden komt. Maar er zal een uur komen, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. De Vader toch zoekt mensen die Hem zo aanbidden. 24 God is geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem in geest en waarheid aanbidden." 25 De vrouw zei Hem: "Ik weet dat de Messias - dat wil zeggen: de Gezalfde - komt, en wanneer Die komt zal Hij ons alles verkondigen." 26 Jezus zei tot haar: "Dat ben Ik, die met u spreek." 39a Vele Samaritanen uit de stad geloofden in Hem. 40 Toen dus de Samaritanen bij Hem gekomen waren, verzochten zij Hem bij hen te blijven. 41 Hij bleef er dan ook twee dagen en door zijn woord kwamen er nog veel meer tot het geloof. 42 Tot de vrouw zeiden ze: "Niet langer geloven wij om wat gij gezegd hebt, want wij hebben Hem zelf gehoord en wij weten, dat Deze werkelijk de redder van de wereld is." Johannes 4, 5-15.19b-26.39a.40-42